Ze konden het zich niet voorstellen, maar sluipenderwijs in een tijdsspanne van amper 7 jaar verdween de vrijheid en groeide de tirannie. Een volk dat voortdurend in verwarring werd gebracht met schijngevaren (het Jodendom of de communisten) zag de overheid veranderen in een machtscentrum die van waarheid leugens maakte en van leugens waarheid. Critici werden eerst het zwijgen opgelegd, toen opgepakt en later vermoord. Wie het zag aankomen, pakte zijn koffers. Maar de meesten groeiden mee in de tirannie, tilden de rechterarm op. Een staat van zijn, die zo onvoorstelbaar was, dat het niet werd geloofd. We lezen hoofdstuk 13 uit een boek uit 1955. Elke vergelijking die u ziet met de huidige tijd is verboden.
Voorwoord
Milton Sanford Mayer, journalist en opvoeder, was vooral bekend door zijn langlopende column in het tijdschrift The Progressive. Mayer, opgevoed als hervormde Jood, werd geboren in Chicago als zoon van Morris Samuel Mayer.
In 1955 publiceerde hij het boek ‘They thought they were free: the Germans’. Het boek is een studie over het leven van een groep gewone Duitsers onder het Derde Rijk.
Misschien dat u na het lezen denkt dat het over deze tijd gaat, een tijd van toenemende repressieve wetten, censuur en onnavolgbare vrijheidsbeperkende maatregelen. Die vergelijking is aan u. U als lezer weet dat elke vergelijking met de situatie in het Duitsland van 1933 – 1940 inmiddels ‘verboden’ is. Mocht u toch parallellen zien, dan berust dat op puur toeval of uw eigen fantasie.
Onderstaande is een bewerking van hoofdstuk 13 van voornoemd boek.
Niemand die het opmerkte
Langzaam groeide de kloof tussen regering en het volk, de geregeerden. Het ging langzaam, heel langzaam. Er kwamen steeds nieuwe wetten en wetjes bij. De meesten hadden er geen last van. Misschien anderen, die zij niet kenden. Maar zelf, nee.
Er gebeurde veel tegelijk. Elke keer leek een nieuw probleem, een nieuwe crisis of vijand op te duiken. Er was geen tijd om over de grote lijnen na te denken. De onnavolgbare acties van de overheid hielden mensen dag-in-dag-uit bezig. Er bleef geen tijd om te filosoferen. Het was overeind blijven in een roerige tijd.
Wat hier gebeurde was de geleidelijke gewenning van het volk, beetje bij beetje, aan het geregeerd worden bij verrassing; aan het ontvangen van beslissingen die in het geheim werden beraadslaagd; aan het geloof dat de situatie zo ingewikkeld was dat de regering moest handelen op basis van informatie die het volk niet kon begrijpen, of zo gevaarlijk dat, zelfs als het volk het wel kon begrijpen, het niet kon worden vrijgegeven omwille van de nationale veiligheid.
Het was een tijd van verwarring en verdeling tussen mensen, familie en collega’s. Er was een grote aanhang. Zij zagen naast de ‘gevaren’, ook voordelen. Anderen maakten zich zorgen, waarschuwden hun omgeving. Hun boodschap kwam niet aan, want, waren deze onheilbrengers geen paniekzaaiers? De regering had toch het beste met het land en volk voor?
Deze scheiding van regering en volk, deze verbreding van de kloof, vond zo geleidelijk en zo onmerkbaar plaats, elke stap vermomd (misschien niet eens opzettelijk) als een tijdelijke noodmaatregel of geassocieerd met echte patriottische trouw of met echte sociale doeleinden. En alle crises en hervormingen (ook echte hervormingen) hielden het volk zo bezig dat het niet zag hoe langzaam het hele regeringsproces steeds verder weg kwam te staan.
De regering nam steeds meer macht en invloed, gelukkig voor de bestwil van volk en vaderland. De vrijheden namen af, maar het was voor een goed doel. En we deden het samen als één volk. De afstand tussen regering en geregeerden groeide, maar het was nodig. Het was crisis. Er dreigde gevaar.
Ik was een geleerde, een specialist. Toen, plotseling, werd ik ondergedompeld in alle nieuwe activiteit, zoals de universiteit in de nieuwe situatie werd getrokken; vergaderingen, conferenties, interviews, ceremonies, en vooral, papieren die moesten worden ingevuld, verslagen, bibliografieën, lijsten, vragenlijsten. Het was natuurlijk allemaal een rompslomp, maar het kostte al je energie en kwam boven op het werk dat je echt wilde doen. Je ziet hoe gemakkelijk het toen was om niet na te denken over fundamentele dingen. Men had geen tijd.
In de universitaire gemeenschap, in mijn eigen gemeenschap, spreek ik onder vier ogen met mijn collega’s, van wie sommigen zeker hetzelfde voelen als ik; maar wat zeggen zij? Ze zeggen: “Zo erg is het niet” of “Je ziet dingen” of “Je bent een paniekzaaier.
Geen tijd om na te denken. De bakker had zijn handen vol aan alle ontwikkelingen en onzekerheden, maar ook geschoolden, wetenschappers, lieten alles over zich heen komen. Het opleidingsniveau deed er niet toe, iedereen was onderdeel van hetzelfde bedwelmende proces, geen tijd om te weten, maar ook geen wens om te weten.
De dictatuur, en het hele proces van haar ontstaan, was vooral afleidend. Het verschafte een excuus om niet na te denken voor mensen die toch al niet wilden nadenken. Ik heb het niet over ‘kleine mannen’, de bakker enzovoort; ik heb het over mijn collega’s en mijzelf, geleerde mannen, let wel. De meesten van ons wilden niet nadenken over fundamentele zaken en hebben dat ook nooit gedaan. Dat was ook niet nodig. Het nazisme gaf ons enkele vreselijke, fundamentele dingen om over na te denken – wij waren fatsoenlijke mensen – en hield ons zo bezig met voortdurende veranderingen en ‘crises’ en zo gefascineerd, ja, gefascineerd, door de machinaties van de ‘nationale vijanden’, buiten en binnen, dat we geen tijd hadden om na te denken over deze vreselijke dingen die beetje bij beetje overal om ons heen groeiden. Onbewust, denk ik, waren we dankbaar. Wie wil er nadenken?
Natuurlijk voelden velen wel dat er iets niet klopte. Maar je sprak er niet over. Bang voor conflict of erger dat je als een verrader van het volk werd gezien, een fantast, een zwartkijker of paniekzaaier. Je beet je tong af en hoopte dat je gedachten inderdaad fantasieën waren.
In dit proces te leven is absoluut niet in staat zijn om het op te merken – probeert u mij alstublieft te geloven – tenzij men een veel grotere mate van politiek bewustzijn, scherpzinnigheid heeft dan de meesten van ons ooit de gelegenheid hebben gehad om te ontwikkelen. Elke stap was zo klein, zo onbeduidend, zo goed uitgelegd.
Maar die ene grote schokkende gelegenheid, wanneer tientallen of honderden of duizenden zich bij u zullen aansluiten, komt nooit. Dat is de moeilijkheid. Als de laatste en ergste daad van het hele regime onmiddellijk na de eerste en kleinste was gekomen, zouden duizenden, ja miljoenen voldoende geschokt zijn geweest – als, laten we zeggen, de vergassing van de Joden in ’43 onmiddellijk was gekomen na de ‘Duitse arma’-stickers op de ramen van niet-joodse winkels in ’33. Maar zo gaat het natuurlijk niet. Daartussenin komen al die honderden kleine stapjes, waarvan sommige onmerkbaar zijn, en die je er stuk voor stuk op voorbereiden dat je niet geschokt zult zijn door de volgende. Stap C is niet zoveel erger dan stap B, en als je bij stap B stand hebt gehouden, waarom zou je dat dan niet doen bij stap C? En zo verder naar stap D.
Elke daad, elke gelegenheid, is erger dan de vorige, maar slechts een beetje erger. Je wacht op de volgende en de volgende. Je wacht op een grote schokkende gebeurtenis, denkend dat anderen, wanneer zo’n schok komt, zich samen met jou op de een of andere manier zullen verzetten. U wilt niet alleen handelen, of zelfs maar praten; u wilt niet ‘op uw manier problemen maken’. Waarom niet? -Wel, je bent het niet gewoon. En het is niet alleen angst, angst om alleen te staan, die je weerhoudt; het is ook echte onzekerheid.
Plotseling komt het allemaal naar beneden, in één keer. Je ziet wat je bent, wat je hebt gedaan, of beter gezegd, wat je niet hebt gedaan (want dat was het enige wat van de meesten van ons werd verlangd: dat we niets deden).
Uw ‘kleine mannen’, uw nazi-vrienden, waren niet principieel tegen het nationaal-socialisme. Mannen zoals ik, die dat wel waren, zijn de grotere overtreders, niet omdat we het beter wisten (dat zou te veel gezegd zijn), maar omdat we het beter aanvoelden.
Mensen hielden (te) lang vast aan de vorm van de wereld waarin men leefde. De vormen die er allemaal nog waren, onaangetast, geruststellend: de huizen, de winkels, de banen, de maaltijden, de bezoeken, de concerten, de bioscoop, de vakanties. Maar de geest, die men nooit had opgemerkt omdat men de levenslange fout maakte haar met de vormen te vereenzelvigen, was veranderd. Het systeem zelf kon dit in het begin niet zo bedoeld hebben, maar om zichzelf in stand te houden was het gedwongen om tot het uiterste te gaan.
Je hebt dingen aanvaard die je vijf jaar geleden, een jaar geleden niet zou hebben aanvaard, dingen die je vader, zelfs in Duitsland, Nederland, zich niet had kunnen voorstellen.
Velen keken het aan. Het leek hen niet te betreffen. Aanvankelijk. Alleen bepaalde groepen waren het mikpunt, zoals de Joden. Maar wij waren geen Jood, dachten velen.
Pastoor Niemöller sprak namens duizenden en duizenden mannen zoals ik toen hij (te bescheiden over zichzelf) zei dat, toen de nazi’s de communisten aanvielen, hij zich een beetje ongemakkelijk voelde, maar hij was tenslotte geen communist, en dus deed hij niets; en toen vielen ze de socialisten aan, en hij voelde zich een beetje ongemakkelijker, maar hij was nog steeds geen socialist, en dus deed hij niets; en toen vielen ze de scholen, de pers, de Joden, enzovoort aan, en hij voelde zich altijd een beetje ongemakkelijker, maar hij deed nog steeds niets. En toen vielen ze de Kerk aan, en hij was een kerkman, en hij deed iets – maar toen was het te laat.
Milton Mayer
They Thought They Were Free: The Germans, 1933-45
©1955, 1966, 368 pagina’s.
ISBN: 0-226-51192-8